Voedselproductie

Voedsel van de mensen komt uit de landbouw. Onder landbouw vallen de activiteiten waarbij het natuurlijke milieu wordt aangepast voor de productie van planten en dieren voor menselijk gebruikt.

Drie soorten landbouw:

  • Akkerbouw
  • Veeteelt
  • Tuinbouw

Landbouwgewassen = de planten die in de akkerbouw en tuinbouw worden verbouwd. Landbouwhuisdieren = de dieren die in de veeteelt worden gehouden.

Landbouw in NL is de laatste 70 jaar sterk veranderd. Tot 1950 waren de meeste landbouwbedrijven: gemengde bedrijven of combinatiebedrijven. Boeren deden akkerbouw en veeteelt, meestal verbouwde ze ook groenten. Tegenwoordig zijn de meeste bedrijven gespecialiseerd in een soort landbouw.

Akkerbouw

Akkerbouwbedrijven zijn vaak grote bedrijven met heel veel grond. Door ruilkaveling zijn kleine akkers bij elkaar gevoegd tot grote akkers. Daardoor landschap veranderd. Meestal wordt op een grote akker maar 1 soort gewas verbouwd = monocultuur. Monoculturen hebben voor akkerbouwers grote voordelen: ze kunnen grote machines gebruiken om de bodem te bewerken en om te oogsten. Dat gaat snel en gemakkelijk. De gewassen kunnen ook goedkoop worden verbouwd. Een akker brengt veel op. Ook nadelen: veel voedsel voor insecten en planten staan dicht op elkaar, ziekteverwekkers kunnen zich dan gemakkelijk verspreiden onder de planten. Planten worden bestreden met chemische gewasbeschermingsmiddelen, ze doden ook nuttige organismen. Langs veel akkers lopen sloten. De pesticiden kunnen in het water van de sloten of in het grondwater terechtkomen. Chemische gewasbeschermingsmiddelen kunnen kwaliteit drinkwater beïnvloeden. De bodem raakt ook snel uitgeput. Daardoor wordt mest gebruikt om de mineralen aan te vullen. Er zijn twee soorten mest: 

- Organische mest = afkomstig van organismen.

- Kunstmest = kunstmatig gemaakt in laboratoria of fabrieken. 

Om beter te kunnen bepalen welke en hoeveel mineralen er in de bodem komen, gebruikt een boer vaak kunstmest om het land te bemesten. Een deel van de kunstmest komt terecht in het water van de sloten en in het grondwater. 

Veeteelt 

Veeteeltbedrijven in Nederland waren oorspronkelijk Graasbedrijven = bedrijven met koeien, schapen, geiten of paarden. Nu zijn er ook veel veehouderijen met weinig grond. Deze niet-grondgebonden manier van veeteelt heet intensieve veehouderij en wordt ook wel bio-industrie of vee-industrie genoemd. Hokdierbedrijf = een bedrijf met intensieve veehouderij waar de dieren in hokken worden gehouden. 

De bio-industrie heeft voor de veehouders voordelen. Dankzij krachtvoer kan de veehouder dieren in grote aantallen houden, dan kan hij veel vlees, melk of eieren produceren. Ook nadelen: mestoverschot, ontstaat doordat er op het bedrijf meer mest wordt gemaakt dan nodig is voor de bemesting van eigen grond. Uit de mest komen gassen vrij. Een van die gassen is een broeikasgas, een ander gas zorgt voor verzuring van de bodem. (Hierover meer onder het kopje  'Schone lucht').

Tuinbouw

Vroeger verbouwden tuinbouwbedrijven de meeste gewassen buiten = tuinbouw in de open grond. Nu worden veel tuinbouwgewassen verbouwd in kassen glastuinbouw. Een voordeel is dat ze in kassen voor gunstige omstandigheden kunnen zorgen voor de groei van planten. Daardoor kunnen ze in hun kassen veel voedsel produceren. In kassen kunnen het hele jaar voedingsgewassen worden verbouwd. Er zijn ook nadelen: in de herfst, winter en lente wordt de kas verwerkt en zijn er felle lichten aan. De lampen kost veel elektriciteit en bij verbranding van aardgas (voor de verwarming) ontstaan afvalstoffen, waaronder koolstofdioxide en dat versterkt het broeikaseffect. (Hierover meer onder het kopje 'Het broeikaseffect'). Ziekteverwekkers kunnen zich in kassen makkelijk over gewassen verspreiden. Voor bestrijding wordt vaak biologische gewasbescherming toegepast. (hier straks meer over)

Visserij

Een deel van onze voedingsmiddelen komt van visserij. Overbevissing = een gebied waar te veel vis wordt gevangen. Hierdoor verdwijnt die vissoort uit dat gebied. Daardoor dreigen verschillende vissoorten uit te sterven. Vangstbeperkende maatregelen kunnen overbevissing voorkomen. Vangstquotum geeft aan hoeveel elk land van welke soort vis mag vangen. 

Bijvangst = onbedoeld ook andere vissen vangen. Bijvangst wordt vaak overboord gezet. Bij visteelt wordt vis gekweekt in speciale bakken of kooien. Dit is goedkoper dan visserij. Ook kan het overbevissing voorkomen. 

Insecten

Insecten vormen een goede bron van o. a. eiwitten. Naast vlees en vis eten dan ook steeds meer mensen in Nederland insecten. 

Biologische landbouw 

Door de intensieve landbouwmethoden is er in Nederland voldoende voedsel en is het betaalbaar. De biologische landbouw probeert het milieu te sparen en toch voldoende voedsel te produceren. Zo worden monoculturen vermeden en kleine stukken grond met elkaar afgewisseld. Daarnaast wordt vruchtwisseling toegepast: op een bepaald stuk grond wordt nooit 2 jaar achter elkaar hetzelfde gewas verbouwd. Ziekteverwekkers in de bodem maken meestal maar 1 soort gewas ziek en blijven na de oogst nog 1 of 2 jaar in de bodem aanwezig. Het gewas wordt geoogst voordat de ziekteverwekkers schadelijk worden. Door in de volgende jaren een ander gewas op de akker te verbouwen krijgen de ziekteverwekkende bodemorganismen geen kans. 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb